buiten

Aus Wiktionary, dem freien Wörterbuch

buiten (Niederländisch)[Bearbeiten]

Lokaladverb[Bearbeiten]

Worttrennung:

bui·ten

Aussprache:

IPA: [ˈboeytən]
Hörbeispiele: Lautsprecherbild buiten (Info)

Bedeutungen:

[1] im Freien

Gegenwörter:

[1] binnen

Beispiele:

[1] Het is nog licht buiten.
Es ist draußen noch hell.

Übersetzungen[Bearbeiten]

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „buiten
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „buiten

Präposition[Bearbeiten]

Worttrennung:

bui·ten

Aussprache:

IPA: [ˈboeytən]
Hörbeispiele: Lautsprecherbild buiten (Info)

Bedeutungen:

[1] auf der Außenseite

Gegenwörter:

[1] binnen

Beispiele:

[1] Maar de bevolking groeide, zowel binnen als buiten de muren.
[1] Alles gaat buiten zij.
Alles läuft ohne sie.

Charakteristische Wortkombinationen:

[1] van buiten bont, van binnen strontaußen hui, innen pfui, buiten werkingaußer Betrieb

Übersetzungen[Bearbeiten]

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „buiten
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „buiten

Substantiv, n[Bearbeiten]

n Singular Plural

Wortform het buiten de buitens

Diminutiv het buitentje de buitentjes

Worttrennung:

buit·ten, Plural: buit·tens

Aussprache:

IPA: [ˈboeytən]
Hörbeispiele: Lautsprecherbild buiten (Info)

Bedeutungen:

[1] Villa auf dem Land

Verkleinerungsformen:

[1] buitentje

Wortbildungen:

buitenhuis, buitengoed

Übersetzungen[Bearbeiten]

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „buiten
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „buiten