Zum Inhalt springen

aanhouden

Aus Wiktionary, dem freien Wörterbuch
PräsensPräteritum
1. Person Singularhou aanhield aan
2. Person Singularhoudt aanhield aan
3. Person Singularhoudt aanhield aan
Pluralhouden aanhielden aan
Konjunktiv Singularhoude aan
Imperativ Singularhou aan!
Partizipaanhoudend(hebben) aangehouden

Worttrennung:

aan·hou·den

Aussprache:

IPA: [ˈaŋhɑudən]
Hörbeispiele: Lautsprecherbild aanhouden (Info)

Bedeutungen:

[1] zum stehen bringen
[2] in polizeiliche Obhut nehmen
[3] etwas befolgen

Beispiele:

[1]
[2] De misdadiger werd aangehouden
Der Verbrecher wurde verhaftet

Übersetzungen

[Bearbeiten]
[1–3] Van Dale Onlinewoordenboek: „aanhouden
[1–3] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „aanhouden
[1] etymologiebank.nl (Datenbank niederländischer und afrikaanser etymologischer Wörterbücher): „aanhouden