aantrekken

aantrekken (Niederländisch)

Verb

	Präsens	Präteritum
1. Person Singular	trek aan	trok aan
2. Person Singular	trekt aan	trok aan
3. Person Singular	trekt aan	trok aan
Plural	trekken aan	trokken aan
Konjunktiv Singular	trekke aan	—
Imperativ Singular	trek aan!	—
Partizip	aantrekkend	(hebben) aangetrokken
Eigenschaften
Morphologisch	Trennbares Verb
	Starkes Verb Klasse 3
Syntaktisch	Transitives Verb Reflexives Verb

Worttrennung:

aan·trek·ken

Aussprache:

IPA: [ˈantrɛkən]

Hörbeispiele:  aantrekken ^(Info)

Bedeutungen:

[1] Kleidung anziehen

[2] an etwas heranlocken

[3] ohne Berührung zu sich hin ziehen

[4] reflexiv: iets ~ van sich etwas daraus machen, neg.: ignorieren

Beispiele:

[1] Trek een wollen trui aan.

Ziehen sie sich einen Wollpullover an.

[3] Aarde en maan trekken elkaar aan.

Erde und Mond ziehen sich an.

[4] Daar trekt hij zich niets van aan.

Das tut ihm nichts.

Sprichwörter:

[3] tegenpolen trekken elkaar aan — Gegensätze ziehen sich an

Übersetzungen

 [1] Kleidung anziehen

Deutsch: anziehen Englisch: to put on → en

 [2] an etwas heranlocken

Deutsch: anlocken Englisch: to attract → en

 [3] ohne Berührung zu sich hin ziehen

Englisch: Französisch:

 [4] ?

Englisch: Französisch:

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1, 2] Van Dale Onlinewoordenboek: „aantrekken“

[1, 2] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „aantrekken“

[1] etymologiebank.nl (Datenbank niederländischer und afrikaanser etymologischer Wörterbücher): „aantrekken“