twee

twee (Niederländisch)

Numerale

Worttrennung:

twee

Aussprache:

IPA: [tǔeː]

Hörbeispiele:  twee ^(Info)

Bedeutungen:

[1] Kardinalzahl: zwei

Oberbegriffe:

[1] hoofdtelwoord

Beispiele:

[1] Twee Duitse amateurbergbeklimmers vonden Ötzi in de Ötztaler Alpen.

Zwei deutsche Amateurbergsteiger fanden Ötzi in den Ötztaler Alpen.

Sprichwörter:

twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit — eine Krähe hackt der anderen kein Auge aus

als twee honden vechten om een been, loopt de derde er al snel mee heen — wenn zwei sich streiten, freut sich der Dritte

Wortbildungen:

tweede, tweejarig, tweeledig, tweemaal, tweevoud

Übersetzungen

?

Deutsch: [1] zwei Englisch: [1] two → en

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „twee“

[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „twee“

Substantiv, f

Singular	Plural
de twee	de tweeën

Worttrennung:

twee, Plural: twee·en

Aussprache:

IPA: [tǔeː]

Hörbeispiele:  twee ^(Info)

Bedeutungen:

[1] die Ziffer 2

Verkleinerungsformen:

[1] tweetje

Oberbegriffe:

[1] cijfer

Übersetzungen

?

Deutsch: [1] Zwei f

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „twee“

[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „twee“