zeevogel

zeevogel (Niederländisch)

Substantiv, m

m	Singular	Plural
Wortform	de zeevogel	de zeevogels
Diminutiv	het zeevogeltje	de zeevogeltjes

Worttrennung:

zee·vo·gel, Plural: zee·vo·gels

Aussprache:

IPA: [ˈzeːˌvoːɣəɫ], Plural: [ˈzeːˌvoːɣəɫs]

Hörbeispiele:  zeevogel ^(Info), Plural:  zeevogels ^(Info)

Bedeutungen:

[1] Seevogel: Vogel, der an der Küste lebt

Herkunft:

[1] Zusammensetzung aus zee und vogel

Beispiele:

[1] Vele duizenden zeevogels nestelen zich elk jaar in maart/april op de rotskliffen van Helgoland om hier te broeden.

Viele Tausende von Seevögeln nisten jedes Jahr im März/April auf den Felsklippen von Helgoland um hier zu brüten.

Wortbildungen:

zeevogelsoort

Übersetzungen

?

Deutsch: [1] Seevogel

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „zeevogel“

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „zeevogel“

[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „zeevogel“